Het verhaal van het water en de eitjes

Het meer was spiegelglad. Na een smakelijke lunch op een onbewoond eiland vertrokken we met volbepakte kano's richting het hopelijk nog onbewoondere eiland waarop we ons kamp zouden opslaan. Avontuur als gezamenlijk doel, wildkamperen in de oogstrelende natuur van Zweden het middel. Een fris windje stak op. Golfjes klotsten tegen het bootje en langzaam, bedriegelijk langzaam, werden ze groter. De golven voedden zich gulzig met de wind. Het water was allang geen spiegel meer, maar vertoonde inmiddels gelijkenis met een doorsnee wildwaterbaan op de gemiddelde kermis. Alleen dan zonder het 'Wow, nu al voorbij'-gevoel en het bijbehorende besef dat adrenaline blijkbaar duur is. 'Peddelen!' gilde ik tegen Jacquemijne, 'zo hard als je kan'. Ondertussen hield ik één oog gericht op de drie andere kano's gevuld met wild roeiende lichamen en strakke gezichten. Maar een eiland was dichtbij en daar leek de kust veilig. Toen zag ik een kano met drie van onze vrienden nog sneller omslaan dan het weer. Paniek. 'Ze zijn om!' schreeuwden we naar de andere kano's. Terug was geen optie, de luwte van het eiland moest redding bieden en na een paar angstige minuten hadden we onze kano's op de minder stormachtige zijde van het eiland getrokken. We renden door de struiken richting de plek van onze kletsnatte vrienden. Wonder boven wonder hadden ze de kano zelf al bijna naar de kant gezwommen. Ze waren veilig, gelukkig. Maar de bagage was weg. Goedgevulde boodschappentassen oftewel proviand voor de komende dagen, een linker- en rechterschoen van verschillende eigenaren en een slaapzak waren allen gezonken of door de golven meegevoerd. Een tjokvolle waterdichte ton dreef al op 200 meter. Daar kon van alles inzitten. Dus met Daan maakte ik snel een kano leeg en trotseerden we opnieuw het natuurgeweld. De blauwe ton als doel, een paar peddels het middel. Het lukte. Na een kwartiertje verwoed tegen de wind in roeien kwamen we terug met de buit. De ton zat vol eten, die avond hoefden we nog niet te verhongeren.

De volgende dag was het meer weer rimpelloos, zich van geen enkele schuld bewust. Met het gezelschap van een brandend zonnetje was het eigenlijk onvoorstelbaar dat we de dag ervoor op datzelfde meer in een worsteling met de elementen verstrikt waren. We besloten met de kano's een kijkje te nemen op de plek des onheils.

'Daar! Ik zie een fles'. En ja, op de bodem lag een fles frisdank te glinsteren. 'Hier ligt de hele boodschappentas!' weerklonk even later. Een nieuw doel diende zich duidelijk aan en het lag vier meter diep. Duiken was het middel. Joost en ikzelf waren wel in voor wat heldendaden en sprongen het koude water in. Binnen een uur behoorden een kanozitje, potten pastasaus en flessen frisdrank tot een felbegeerde buit. Maar er lag nog meer in het meer. De losse witte stipjes daar beneden suggereerden de aanwezigheid van een eierdoos. Dus ik dook, voortgestuwd door de gedachte aan gebakken ei boven een kampvuur dieper, steeds dieper, tot ik grip kreeg op een slappe doorweekte hoop karton. Met pijn in de oren zette ik af omhoog, eitjes verliezend aan het langsstromende water. Proestend kwam ik boven, de trofee boven mijn hoofd geheven en een luid applaus kwam m'n getergde trommelvliezen tegemoet.

In mijn handen 15 (van de 24) heerlijke eitjes, gered van een roemloze ondergang op de bodem van een meer. We hadden ontbijt voor de volgende dag.

Terug